Kwik, Kwek en Kwak komen bij Oma op de boerderij om te sleeën. Oma heeft zich door de donkerte van de sneeuw verslapen en vraagt hun of ze haar op de boerderij willen helpen. Ze voeren de dieren maar Bes het paard is verdwenen. Op de slee gaan ze Bes zoeken en vinden haar bij boer Bietstra. Bietstra is boos want Bes eet zijn hooi en appels op. Kwik, Kwek en Kwak nemen Bes mee terug en brengen voor Oma twee balen hooi en een mand appels naar Bietsra om het goed te maken. Bietstra denkt echter dat er iets achter zit want dit is veel te veel. Niet veel later komt hij boos bij Oma en beschuldigt haar ervan dat ze zijn eieren gestolen heeft en dat ze zijn kippen bang heeft gemaakt. Oma zegt dat ze dat niet gedaan heeft maar geeft Bietstra wel een mand met eieren. Hij ziet dat als bewijs dat ze het wel gedaan heeft. De bok die op het dak staat steelt de hoed van Bietstra waardoor hij weer boos wordt. Oma gaat met Kwik, Kwek en Kwak naar de stad om een nieuwe hoed voor hem te kopen. Als ze de hoedenwinkel uitkomen en één van de neefjes de hoed draagt, lopen ze langs een baby in een wagentje en de baby schrikt heel erg van de hoed. Oma snapt dat ook de kippen van Bietstra bang worden van zijn hoed. Ze bezoeken Bietstra die ontdekt heeft dat zijn kippen weer eieren leggen en niet meer bang zijn. Oma vertelt dat dat door de hoed komt die hij niet meer draagt en als Bietstra zijn nieuwe hoed opzet, schrikken de kippen daarvan. Boer Bietstra biedt zijn excuses aan en besluit helemaal niets meer op zijn hoofd te dragen en geeft zijn pruik aan Kwik, Kwek en Kwak.