Oom Dagobert wil op een veiling voor zijn kantoor een papegaai in een kooi kopen. Hij biedt tien gulden, maar er wordt vijftien gulden overheen geboden. Hij biedt twintig gulden, maar er wordt vijfentwintig gulden geboden. Boos biedt hij dertig gulden en neemt de kooi mee. Hij vraagt zich gepikeerd af wie er tegen hem opgeboden heeft. De papegaai in de kooi zegt vijfentwintig gulden.